Inleiding
In opdracht van de Stichting Vrienden Fastfood bracht Ubel Zuiderveld in 2008 door middel van een canon de geschiedenis van snacks en fastfood in Nederland voor het eerst in beeld. Deze canon van Zuiderveld vormde in 2013 de basis voor deze website.
Nieuwe feiten en gebeurtenissen uit het heden en verleden, die bij de initiatiefnemer of auteurs bekend worden of bekend worden gemaakt, worden aan deze tijdlijn toegevoegd.
“Willen we het heden begrijpen, ons wagen aan voorspellingen, of uitspraken doen over de toekomst, dan zullen we het verleden moeten kennen”, aldus Frans van Rooij. Namens het Nederlands Frituurcentrum, initiatiefnemer van dit (nu nog virtueel) museum.
1905
Het bintje, een beginnetje
1905
De Friese onderwijzer Kornelis de Vries (1854-1929) kweekt het Bintje. Deze aardappel – vernoemd naar een schoolmeisje – komt in 1910 op de markt. Het Bintje – stevig, ovaalvormig, neutrale smaak – groeit uit tot de frietaardappel. Hij verliest eind twintigste eeuw terrein aan Agria en andere rassen, die minder gevoelig zijn voor ziekten.
Frites in Bergen op Zoom
1905 – 1908
Frites rukt vanuit België noordwaarts op naar onze contreien. Er zijn aanwijzingen dat een Vlaamse friturist rond 1905 op de kermis van Bergen op Zoom als eerste in Nederland frites verkoopt. Een eeuw daarvoor kwam het recept voor frites al voor in Franse kookboeken. In België ontwikkelde zich vanaf 1850 een frituurcultuur. Joden zorgen voor de verspreiding van de frituurcultuur in Europa. De joodse ondernemer Reitz verkoopt in Maastricht al in 1909 patates-frites.
1914
Vluchtende frituristen
1914 – 1918
De Eerste Wereldoorlog moet voor menig inwoner van het neutrale Nederland de eerste kennismaking zijn geweest met de frites. Geïnterneerde Britse militairen bereiden her en der fish & chips. Belgische vluchtelingen bakken bij gastgezinnen hun Vlaamse frites. Friet belandt via Amerikaanse soldaten onder de naam French Fries in de USA.
1919
‘n Broodje halfom nasjen
1919
Vooral veel joodse venters verkopen in Amsterdam snacks op straat. Gekookte eieren, uitjes, zure pekelbommen, haring, komkommer in het zuur. Nasjen is synoniem voor snacken. Vanaf het einde van de negentiende eeuw openen veel joden broodjeszaken. De Amsterdamse broodjeszaken – ‘slordig belegde broodjes’, broodje halfom – worden een landelijk fenomeen.
1925
De cafetaria’s van Heck’s
1925
De term ‘cafetaria’ – oorspronkelijk Amerikaanse zelfbedieningsrestaurants – komt in zwang dankzij Heck’s, eigendom van een Maastrichtse brouwerij. Naar voorbeeld van Britse tearooms, groeit Heck’s uit tot een horeca-imperium van belang met vestigingen in het hele land. Heck’s – en Ruteck’s – laat de gewone man kennis maken met een hapje en een drankje buitenshuis. Middenin de crisistijd, in 1933, opent Heck’s in Leiden de eerste echte cafetaria. Met kleine gerechten voor een milde prijs. Tevergeefs probeert Heck’s later de term ‘cafetaria’ te beschermen.
1930
Bourgondisch frituren
1930
De frituurcultuur burgert in Zuid-Nederland in. In de jaren-1930 openen de nodige patates fritesbedrijven daar hun deuren. Bekend adresje is eetsalon Van Dam in Eindhoven. De ovens zijn kolen gestookt. Als saus kun je – naar Belgisch voorbeeld – piccalilly ofwel pickels krijgen. Veel frituren verkopen naast patates frites rolmops, worst en zure haring.
1931
Trek, trek, trek bij Heck’s
1931
Een nieuw fenomeen maakt furore in Nederland. De automatiek. In 1931 opent Heck’s zijn eerste loketautomaat in Amsterdam. De automatiek – een Duitse vinding – blijkt een uitkomst voor middenstanders, die via loketverkoop de winkelsluitingswet van 1952 proberen te omzeilen (winkels moeten voortaan om zes uur dicht). Nederland wordt vanaf 1952 verrijkt met ettelijke duizenden automatieken.
1936
Fish & Chips & Chinezen
1936
De eerste signalen van internationalisering. In de grote steden in de Randstad openen de eerste Chinese restaurants hun deuren. Op Katendrecht in Rotterdam begint een fish & chips-zaak. In meer Nederlandse steden – zoals Den Haag – wordt (vaak vergeefs) gepoogd de Engelse fish & chips te laten inburgeren. De Chinezen blijken wél een blijvertje.
1940
De tweede wereldoorlog
1940 – 1945
Joodse broodjeszaken en ijssalons verdwijnen in de loop van de Tweede Wereldoorlog van het toneel. Als de schaarste zich doet gelden, gaat onder meer frituurvet op de bon. Onder meer de cafetaria’s in de Randstad doen goede zaken met alternatieve snacks, zoals paddenstoelen van de Veluwe en slaatjes van Waddenzee-garnalen.
1945
Amsterdamse kroketten
1945 – 1946
De (rundvlees)kroket verovert Amsterdam, als delicatesse die uit de hand gegeten wordt. De kroketsnack is een Nederlands fenomeen – de herkomst is Frans. De Amsterdamse bakkerij-kokerijen Febo en Van Dobben beginnen in de jaren ’40 met de verkoop van kroketten, later gevolgd door Kwekkeboom. Ruim twintig jaar nadien is sprake van een scheidslijn tussen bakkerskroketten (de Amsterdamse school, blokjesvlees) en slagerskroketten (de Zuid-Nederlandse school, draadjesvlees). De overheid schrijft voor: een croquette van 50 gram mag maximaal 55 cent kosten.
1946
Hausse aan kleine hapjes
1946 – 1949
Een hausse aan nieuwe spijsverstrekkende bedrijven. Voor cafetaria’s, broodjeszaken en aanverwante zaken is een vergunning nodig. Frituurvet is nog op de bon – dus worden veel aanvragen afgewezen (en wordt clandestien paardenvet gebruikt). In 1948 krijgt het productschap Bedrijfshoreca 1500 aanvragen voor het starten van een klein horecabedrijf. Nog geen duizend aanvragen worden ingewilligd.
1947
De IJsbond versus Frites
1947 – 1950
Steeds meer ijssalons gaan als bijverdienste frites verkopen. Het bestuur van de Nederlandsche Bond van IJsbereiders haalt er zijn neus voor op. Er ontstaan op regionaal en lokaal niveau aparte belangenclubs, zoals de Verpaba in Rotterdam; de Vereenigde Patat Frite-Bakkers. De Maasstad telt tientallen frituurbedrijven (voor de Tweede Wereldoorlog waren dat er hooguit tien.)